Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2089

Datum uitspraak2004-01-16
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1724/02 WOZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 1724/02 16 januari 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: de belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (: de ambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak. 1. De procesgang 1.1 In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-straat 43 te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 31 oktober 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 237.327,00. 1.2. Tegen de vaststelling van deze waarde heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt hetwelk door de ambtenaar bij uitspraak van 25 juli 2002 ongegrond is verklaard. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 28 augustus 2002 ontvangen beroepschrift beroep ingesteld. 1.5. Het hof heeft op 19 november 2002 het verweerschrift van de ambtenaar ontvangen. Vervolgens zijn conclusies van re- en dupliek gewisseld. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 oktober 2003 te Leeuwarden, alwaar is verschenen de gemachtigden van de ambtenaar. De belanghebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. 1.8. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Het geschil en de standpunten van partijen. 2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer. 2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak. 3. De overwegingen omtrent het geschil. 3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. 3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. 3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (: de Uitvoeringsregeling), wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten. 3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voor de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden verwezen naar een door A opgemaakt taxatierapport d.d. 7 november 2002 waaruit blijkt dat de waarde op basis van vergelijking met referentieobjecten is bepaald op € 237.327.00. 3.5. Uit het taxatierapport blijkt dat bij het bepalen van de waarde rekening is gehouden met de bebouwing aan de achterzijde van het object . De in verband met deze bebouwing voorgedragen grieven falen derhalve. 3.6. Op grond van de inhoud van het verweerschrift van de ambtenaar en het daarbij overgelegde taxatierapport is het hof van oordeel dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de grieven van belanghebbende niet tot een ander oordeel kunnen leiden. 3.7. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. 4. De proceskosten. Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep ongegrond. Gedaan door mr Pruiksma, vice-president, voorzitter, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 16 januari 2004. De Griffier, De Voorzitter, M. Haarsma mr H.S. Pruiksma Op 21 januari 2004 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.